QP Anti-parasitaire middelen > QP53 Anti-ectoparasitica

Onder anti-ectoparasitica wordt hier verstaan: preparaten die worden gebruikt ter bestrijding van parasieten, die voorkomen op de huid, de haren of de veren (luizen, vlooien, vliegen), danwel in of onder de huid van het dier (mijten, teken). Sommige parasieten brengen al hun levensstadia door op het dier (luizen, mijten), andere slechts één of enkele stadia (teken, vlooien). Enkele parasieten zoeken slechts het dier op in een behoefte naar vocht of voedsel (vliegen, muggen). Bestrijding van parasieten kan plaatsvinden op het dier of in de ruimten waar dieren verblijven. In enkele gevallen vindt bestrijding via de mest plaats. Verschillende actieve stoffen in anti-ectoparasitaire middelen worden ook gebruikt als bestrijdingsmiddelen in de land- en tuinbouw. Bestrijdingsmiddelen en anti-ectoparasitica kunnen werken als contactgif, ademhalingsgif, vraatgif of mengvormen hiervan.

Preventieve bestrijding: De doelstelling van ectoparasietenbestrijding is tweeledig: naast het bevorderen van het welzijn van dieren wordt hiermee ook getracht om economische schade als gevolg van ectoparasitaire infecties te voorkomen of beperken. Parasieten kunnen infectieuze ziekten overbrengen of direct de gezondheid van dieren schaden en de vatbaarheid voor ziekten vergroten. Voorbeelden zijn worminfecties die worden onderhouden door een infestatie met vlooien (Dipylidium caninum), bacteriële infecties, (zomerwrang door vliegen, Lyme disease door teken) en virusinfecties (blauwtongvirus door Culicoides muggen, ook wel knutten genoemd, leukose bij pluimvee). Infecties met ectoparasieten kunnen verder gekenmerkt worden door o.a. anemie (door bloedverlies), gewichtsverlies, verminderde voederconversie (o.a. door aanhoudende onrust), huidbeschadiging (jeuk), haaruitval (wol) en secundaire infecties (abcessen). Parasitaire infecties kunnen ook aanleiding geven tot het ontstaan van overgevoeligheidsreacties (vlooienallergie).
Een effectieve bestrijding van parasieten vereist een grondige kennis van de biologie van parasieten. Daarnaast vereist het een grondige kennis van de toe te passen middelen met het oog op doelmatigheid (plaats in de behandelstrategie) en veiligheid. Bepaalde middelen grijpen alleen aan in het volwassen stadium van de parasiet; andere doden ook eitjes (ovicide werking) of alleen larvale stadia (larvicide werking). Het resultaat van een behandeling stelt nogal eens teleur omdat de strategie zich bijvoorbeeld beperkt heeft tot uitsluitend de behandeling van het dier. Voor een aantal parasieten (vlooien, teken) geldt dat elders in het leefmilieu van het dier de infestatie onderhouden kan worden.

Toediening: De registratie van de anti-ectoparasitica bedoeld voor toepassing bij dieren (topicaal, oraal, parenteraal) is tegenwoordig geregeld in de Diergeneesmiddelenwet. Het is van groot belang vóór toepassing van een bestrijdingsmiddel het gebruiksvoorschrift te lezen, en dit gebruiksvoorschrift nauwlettend te volgen.
De wijze van aanmaken en verdunnen kan van middel tot middel verschillen. Vanwege het lipofiele karakter van anti-ectoparasitica worden deze in een aantal gevallen in hoge concentratie in de handel gebracht, opgelost in organische oplosmiddelen. Daarvoor zijn specifieke oplosmiddelresistente verpakkingen vereist. Het ompakken of 'uitponden' van deze middelen is niet toegestaan en heeft tot vergiftigingen en andere grote problemen aanleiding gegeven. De middelen voor toepassing op of in het dier vallen onder de Diergeneesmiddelenwet. De middelen voor toepassing in de omgeving van het dier of in bedrijfsruimten vallen onder de Bestrijdingsmiddelenwet. Bestrijdingsmiddelen dienen (ook in de dierenartsenpraktijk) apart opgeslagen te worden in een daarvoor wettelijk voorgeschreven bestrijdingsmiddelenkast.

Bijwerkingen: Anti-ectoparasitica zijn selectief toxisch: in lage concentraties zijn zij toxisch voor bijvoorbeeld insecten en in het algemeen niet voor zoogdieren. Niettemin dient rekening te worden gehouden met de mogelijkheid van een schadelijke werking op het milieu (waterorganismen, incl. vissen) en op het organisme van de gastheer, van de toepasser en van de consument (via vlees, eieren of melk van behandelde dieren), mede door een soms langdurige blootstelling. Er bestaan grote verschillen in dosering en toxiciteit van de middelen voor verschillende diersoorten. Dit kan worden veroorzaakt door verschillen in gevoeligheid, maar ook in verschillen in bijvoorbeeld percutane opname of in permeabiliteit van de bloed-hersenbarrière. Het zich niet houden aan de toegelaten doeldieren kan makkelijk leiden tot fatale gevolgen. Anti-ectoparasitica dienen met de nodige voorzichtigheid te worden toegepast: huidcontact of inademing kan bij de toepasser tot bijwerkingen aanleiding geven. Bij een doeldier kan het oplikken van een uitwendig aangebracht middel ook bijwerkingen geven. De kans op bijwerkingen bij het doeldier is aanzienlijk vergroot bij ziekte en zwakte en bij zeer jonge dieren (enkele weken oud). Daarnaast kunnen bijwerkingen manifest worden in combinatie met andere farmaca (zoals narcosemiddelen). De kans op nadelige effecten van een stof is eveneens groter indien die stof wordt opgeslagen in weefsels (bijv. vetweefsel) of slechts langzaam of niet wordt gemetaboliseerd en/of uitgescheiden. Een ondoordachte toepassing van anti-ectoparasitica kan tot milieuschade leiden. De omvang hiervan wordt o.a. bepaald door de residuwerking van de stof in het milieu en door de wijze van toepassen (een pour on is in dit opzicht te verkiezen boven dompelbaden). Dit belangrijke punt verdient overweging bij de keuze van een preparaat. De gebruiksvoorschriften bij anti-ectoparasitica bevatten in toenemende mate informatie (in de vorm van waarschuwingen en aanwijzingen) met betrekking tot milieueffecten en wijze van afvoer van restanten. Een ander punt van overweging vormt de accumulatie van bepaalde anti-ectoparasitica in de voedselketen. Het betrof met name de veterinair inmiddels verboden toepassing van chloorkoolwaterstoffen als DDT, dieldrin en lindaan.

Resistentie: Vier factoren dragen bij aan de resistentieontwikkeling bij arthropoden:
- verlaagde penetratie van het middel door het cuticulum van de parasiet;
- geen of vertraagde omzetting van pro-drug in actieve vorm;
- een versnelde afbraak of omzetting van het insecticide;
- een verminderde gevoeligheid van het aangrijpingspunt (bijv. enzymsysteem).
 
Verhoging van dosis of concentratie is meestal geen oplossing om resistentie te overwinnen. Zoötechnische maatregelen en/of verandering naar een ander type middel met een ander werkingsmechanisme heeft de voorkeur. Resistentie is erfelijk. Door intensieve bestrijding worden resistente mutanten geselecteerd, die de basis kunnen vormen voor een resistente populatie. We zien aldus de situatie ontstaan, dat naarmate de bestrijding intensiever is, er sneller resistentie optreedt. Resistentie voor meerdere bestrijdingsmiddelen (multiresistentie) komt voor bij vliegen en teken, en soms bij mijten.
 
Formuleringen: Er is een grote verscheidenheid aan formuleringen in gebruik. De formulering en wijze van toepassen (per os, parenteraal, sprayen, wassen, inwrijven, bestrooien en in de vorm van oormerken en halsbanden) heeft grote invloed op de effectiviteit en de werkingsduur van de werkzame component(en). Deze informatie is aldus productgebonden: men raadplege de gebruikersaanwijzing voor werkingsduur en behandelfrequentie. Bij de vloeibare vormen zijn te onderscheiden: pour ons en spot ons, shampoos, aërosolen/pompsprays en injectievloeistoffen. Bij de vaste vormen: (water)oplosbare poeders, strooipoeders, halsbanden en oormerken. Orale toedieningsvormen zijn: tabletten, druppels, lokaas en granules.

Indeling anti-ectoparasitica: De veterinaire anti-ectoparasitica kunnen worden onderverdeeld in:
I. adulticiden: organofosfaten, carbamaten, pyrethrinen en pyrethroïden, avermectinen en milbemycinen, pyrrolen, formamidinen (amitraz), fenylpyrazolderivaten en imidaclopride;
II. oviciden en larviciden: Insect Growth Regulators (IGR’s) en benzoylfenylureum-derivaten.

Voor alle producten in deze klasse, klik hier.
QP53A Anti-ectoparasitica voor topicale toediening
QP53B Anti-ectoparasitica voor systemische toediening
QP53G Repellentia