QP Anti-parasitaire middelen > QP53 Anti-ectoparasitica > QP53A Anti-ectoparasitica voor topicale toediening

QP53A Anti-ectoparasitica voor topicale toediening
I adulticiden:

QP53AA02 Cymiazol

Cymiazolehydrochloride wordt gebruikt als acaricide tegen varroatosis bij bijen. De stof werkt systemisch. Twee opdruppelbehandelingen met een interval van 7 dagen, dan wel een behandeling door het voer in de herfst, zijn voldoende om deze mijt te weren.

QP53AB Chloorkoolwaterstoffen
Van oudsher zijn chloorkoolwaterstoffen (o.a. lindaan) gebruikt als anti-ectoparasiticum. Het gebruik ervan is, mede door de ongunstige karakteristiek van deze stoffen in milieu en voedselketen (zeer persistent), vrijwel verlaten. Het werkingsmechanisme is als bij de pyrethrinen en pyrethroïden. Katten zijn zeer gevoelig voor chloorkoolwaterstoffen.

QP53AC Pyrethrinen en pyrethroïden
Tot de pyrethrinen worden gerekend: natuurlijke pyrethrinen en bioallethrin. De natuurlijke pyrethrinen komen van oudsher uit de bloemhoofden van Chrysanthemumsoorten en zijn betrekkelijk instabiel (lichtgevoelig). Uit de natuurlijke pyrethrinen zijn de meer stabiele pyrethroïden ontwikkeld: o.a. cyfluthrin, cypermethrin, deltamethrin, permethrin. Pyrethroïden komen voor in meerdere isomeren. De cis-isomeer is biologisch het meest actief (en toxisch). Deltamethrin is in de handel als zuivere, actieve isomeer. Van permethrin variëren de cis-transratio's en daarmee ook de activiteit. De productinformatie bevat in de regel geen informatie over dit aspect.
 
Chemische en fysische eigenschappen:
Pyrethrinen zijn visceuze vloeistoffen, die niet mengbaar zijn met water. Ze zijn weinig stabiel en ontleden gemakkelijk onder invloed van warmte, licht en lucht (oxidatie). Pyrethroïden zijn stabieler en bezitten daarom een langer aanhoudende residuele werking (mede bepaald door de wijze van formulering; microgeëncapsuleerde pyrethrinen geven een geleidelijk vrijkomen van werkzame bestanddelen).
 
Toepassingsgebied: Pyrethrinen en pyrethroïden zijn werkzaam tegen stekende vliegen, luizen en vlooien. Naast een direct neurotoxische werking hebben enkele ook een insectverdrijvende (repellent) werking. Sommige pyrethroïden zijn ook effectief tegen teken en mijten.
 
Werkingsmechanisme: De pyrethrinen werken als contactgif. Zij beïnvloeden de Na+/K+-uitwisseling in de zenuwmembraan, resulterend in een langer aanhoudende negatieve napotentiaal, repetitieve actiepotenialen en tenslotte een letale blokkering van de prikkelgeleiding. Bij cyanopyrethroïden (zoals deltamethrin, cypermethrin, cyfluthrin, fenvaleraat en fluvalinaat) houden deze effecten langer aan dan bij niet-cyanopyrethroïden (zoals allethrin, cismethrin en permethrin). Pyrethrinen vertonen een zogenaamd knock down-effect: een kortdurende acute paralyse die optreedt na intoxicatie. Om de werking te verlengen worden zij veelal gecombineerd met zogenaamde synergisten als piperonylbutoxide. Hierdoor wordt de oxidatieve afbraak van pyrethrinen in parasieten geremd en kan met een lagere dosis (tot wel 25%) worden volstaan. De pyrethroïden vertonen geen knock down-effect (met uitzondering van tetramethrin), maar hebben een langere residuele werking.

Resistentie: Resistentie is onder meer aangetoond bij vliegen, luizen en teken. (Partiële) kruisresistentie onderling en met chloorkoolwaterstoffen (bezitten eenzelfde werkingsmechanisme) is bekend.
 
Farmacokinetiek: Pyrethrinen en pyrethroïden worden doorgaans door de gastheer slecht opgenomen vanuit het maagdarmkanaal of door de intacte huid. Na parenterale toediening of na inhalatie zijn ze duidelijk neurotoxisch (LD50-waarden voor de muis na orale en i.v. toediening van de cis-isomeer van permethrin bedragen respectievelijk 20 en 100 mg per kg; voor de cis-isomeer van deltamethrin 30 en 2,4 mg per kg). In de lever worden pyrethrinen en pyrethroïden omgezet (oxidatief en middels hydrolyse) tot in water goed oplosbare metabolieten. Bij ratten kunnen pyrethroïden (zoals flumethrin) de oxidatieve afbraak van andere geneesmiddelen remmen.
 
Bijwerkingen, interacties en intoxicaties:
Bij laboratoriumdieren veroorzaken niet-cyanopyrethroïden overgevoeligheid voor prikkels en agressief gedrag, gevolgd door tremoren. De cyanopyrethroïden induceren gedragsstoornissen, excessief speekselen, tremoren en locomotiestoornissen van de achterpoten. De potentierende stof piperonylbutoxide is weinig toxisch voor zoogdieren (de orale LD50 waarde bij hond en kat bedraagt circa 8 g per kg). De mens kan relatief gevoelig zijn voor de neurotoxische werking van pyrethrinen en pyrethroïden. Bij onvoldoende bescherming tijdens toepassing van deze middelen kunnen irritatieverschijnselen (spiertrillingen) rond de mond en ogen optreden en in de ademhalingswegen. Intoxicatieverschijnselen zijn: ataxie, hyperesthesie, spiertrillingen en convulsies. Er zijn geen specifieke antidota. De toxiciteit van deze stoffen is sterk afhankelijk van de formulering en de contactroute. De pyrethrinen en pyrethroïden zijn door hun beperkte stabiliteit en slechte wateroplosbaarheid weinig schadelijk voor het milieu. Ze zijn echter wel uitermate toxisch voor bijen, vissen (LC50 pyrethrinen voor de regenboogforel: 50 µg per l) en lagere waterorganismen. In de bijzonder de slow release-formuleringen (vlooienbanden, oormerken) kunnen vissterfte veroorzaken als zij in het oppervlaktewater terecht komen. Bij toediening in huis dienen aquaria te worden afgedekt (luchtpompje ook uitzetten).
 
Combinatiepreparaten: Pyrethroïden worden wel gecombineerd met larvicide middelen, zoals pyriproxifen en S-methopreen, om de effectiviteit te verbeteren. Combinatiepreparaten met cholinesterase remmers (propoxur, dichloorvos) zijn eveneens verkrijgbaar.

QP53AD Formamidinen
Het formamidine amitraz is werkzaam tegen teken, luizen en mijten (schurft). Naast een insecticide en acaricide werking heeft het voor teken tevens een aparte repellentwerking. Het middel wordt toegepast bij gegeneraliseerde demodicose bij de hond. Toepassing bij paard en kat is wegens de grote gevoeligheid (koliek, apathie) gecontraïndiceerd; het is wel toegelaten voor varken en herkauwers. De werking van amitraz berust op een agonistische werking op octopaminereceptoren bij parasieten, leidend tot verlamming en de dood van de parasiet. De neurotransmitter octopamine is voor zoogdieren van ondergeschikt belang. Bij intoxicaties bij zoogdieren en de mens ontstaat een klinisch beeld dat sterk lijkt op een zogenaamd α2-effect, zoals dat ook wordt geïnduceerd door α2-agonisten als xylazine, detomidine en romifidine. Bij intoxicaties kan atipamezole, een α2-antagonist, worden toegepast. De opname van amitraz door de huid is beperkt. Vanuit het maagdarmkanaal is de opname echter goed.

QP53AE Carbamaten
Methylcarbamaten zijn o.a. carbaryl, propoxur, methomyl en bendiocarb.
 
Chemische en fysische eigenschappen:
Methylcarbamaten zijn over het algemeen matig stabiel. In de bodem wordt carbaryl in ongeveer 40 dagen afgebroken (halfwaardetijd 8 dagen). Propoxur is nog minder stabiel, vooral in alkalisch milieu (bij pH 10,8 bedraagt de fysische halfwaardetijd 40 min.; bij pH 12,8 nog maar 1 min.). De risico's voor het milieu zijn daarom beperkt. De effecten als gevolg van acute blootstelling zijn van meer belang dan die ten gevolge van chronische blootstelling (LD50 topicaal bij bijen voor carbaryl 2,3 mg per kg; 2-4 ppm in water kan lethaal zijn voor vissen). Carbaryl is een kristallijn, praktisch reukloos poeder, dat slecht oplosbaar is in water, doch goed in organische oplosmiddelen. Het smeltpunt ligt bij 142°C; de dampvorming is gering. Propoxur is een kleurloos, kristallijn poeder met een lichte fenolgeur. De oplosbaarheid in water is slecht, echter goed in organische oplosmiddelen. Het smeltpunt bedraagt 91°C en de dampspanning bij 20°C is 0,04 mg per m³.
 
Toepassingsgebied: Propoxur, bendiocarb en carbaryl worden gebruikt voor de bestrijding van ectoparasieten zoals vlooien, teken en luizen (in geringe mate zijn ook mijten gevoelig). Na topicale toepassing bezitten ze een betrekkelijk snel intredende werking. Ze worden toegepast in vlooienbanden, als poeder en spray- en wasvloeistoffen.
 
Werkingsmechanisme: Bij gevoelige ectoparasieten veroorzaken methylcarbamaten een reversibele remming van cholinesterasen (in tegenstelling tot de organofosfaten die irreversibel werken). De cholinesterasen bij zoogdieren en vogels hebben verschillende eigenschappen en daarmee varieert ook de toxiciteit van deze stoffen naar species (vooral vogelsoorten zijn gevoelig).
 
Resistentie: Resistentie tegen carbamaten berust op een versterkte metabole omzetting door de parasiet. Het beste is dit bestudeerd bij Musca domestica. Versnelde hydrolyse en hydroxylering spelen hierbij een rol. Resistentie is ook aangetoond bij luizen en vlooien (resistentiegraad 10 à 300). Kruisresistentie onderling en met organofosfaten is bekend.

Farmacokinetiek: Vanuit het maagdarmkanaal worden carbaryl en propoxur snel (in 30 min.) en goed geresorbeerd. Opname via het respiratoire epitheel kan vooral bij de wat vluchtiger carbamaten van belang zijn. De door de overheid vastgestelde MAC-waarde bedraagt dan ook voor carbaryl 5 mg per m³. In de lever worden beide verbindingen snel omgezet, waarbij de detoxificatie van propoxur groter is dan die van carbaryl. De biotransformatieprocessen (grote speciesverschillen) bestaan onder meer uit hydrolysering en hydroxylering. Zo ontstaan uit propoxur, N-hydro-N-methylcarbamaat en isopropoxyfenol. De gevormde fenolen worden, na koppeling aan glucuronzuur of als sulfaatester, met de urine uitgescheiden. Na orale toediening wordt in 24 uur meestal 70 à 90% geëlimineerd. De uitscheiding met de melk is gering (0,1-1,0% van de dosis) waarbij maximale waarden bereikt worden na 6 à 9 uur. Methylcarbamaten zoals carbaryl kunnen aanleiding geven tot een verhoogde aanmaak van farmacon-metaboliserende enzymen in de lever (niet-specifieke enzyminductie).
 
Bijwerkingen, interacties en intoxicaties:
Intoxicaties van gezelschapsdieren door carbamaten zijn relatief zeldzaam, in tegenstelling tot die veroorzaakt door organofosfaten. De intrinsieke toxiciteit van carbamaten voor de meeste zoogdieren is relatief laag door het reversibele karakter van de cholinesterasenremming en de korte biologische halfwaardetijden. Na toediening van carbaryl aan honden (400 ppm in het voer gedurende 1 jaar) ontstonden geen afwijkingen. Inhalatieproeven (75 mg per m³) veroorzaakten bij honden echter wel ernstige intoxicatieverschijnselen. Honden behandeld met propoxur 0,5% sprayvloeistof reageerden met een ernstige, zij het kortdurende paraplegie (1% stuifpoeder wordt daarentegen goed verdragen). Biggen twee maal behandeld met propoxur 0,5% sprayvloeistof (interval 7 dagen) kunnen eveneens voorbijgaande zenuwsymptomen vertonen (rillen, paraplegie). Bij de mens kan propoxur in een dosering van 0,4 mg per kg per os al neveneffecten veroorzaken (met herstel binnen 3 uur).

QP53AF Organofosfaten
Fosforesters zijn o.a. cythioaat, diazinon, dichloorvos, fenithrothion, phosmet, phoxim, propetamfos, en tetrachloorfenvinfos.
 
Chemische en fysische eigenschappen: Al deze stoffen worden gekenmerkt door een slechte wateroplosbaarheid. De vetoplosbaarheid daarentegen is goed. Dat is een van de redenen waarom deze stoffen in een formulering vaak zijn opgelost in een organisch oplosmiddel of olie, onder toevoeging van één of meer emulgatoren om verdunning met water mogelijk te maken. Organofosfaten zijn over het algemeen vrij instabiel. Vooral in zwak alkalisch milieu treedt er een snelle hydrolyse op, waarbij de werkzaamheid en de toxische eigenschappen meestal verloren gaan. Dit geldt niet voor diazinon, waaruit het zeer toxische tetraethylmonothiopyrofosfaat ontstaat. Ten gevolge van de snel optredende hydrolyse is de fysische halfwaardetijd van dichloorvos 25 min. (bij pH 7) en die van trichloorfon 63 min. (bij pH 8). Halsbanden met dichloorvos verliezen daarom sneller hun werkzaamheid wanneer ze nat worden.
 
Toepassingsgebied: Luizen, vlooien en teken zijn goed gevoelig voor alle fosforesters. Phosmet, phoxim, propetamfos en diazinon zijn ook werkzaam tegen mijten. Een veelheid van formuleringen wordt uitwendig toegepast. Cythioaat, dat per os wordt toegediend, werkt pas, nadat de parasiet bloed heeft gezogen.

Werkingsmechanisme: Fosforesters en carbamaten remmen cholinesterasen. Als gevolg hiervan wordt acetylcholine niet meer afgebroken en ontstaat er een acetylcholine intoxicatie (depolarisatie met excitatie gevolgd door paralyse en de dood). Door de verschillende eigenschappen van cholinesterasen bij verschillende species, verschilt de effectiviteit en toxiciteit van deze verbindingen bij respectievelijk parasieten en gastheren. Gevoelige parasieten nemen de stoffen op via contact of inhalatie. Als gevolg hiervan worden cholinesterasen irreversibel geremd. Bij gastheren komen cholinesterasen buiten het zenuwweefsel ook voor in erytrocyten, plasma en organen. De mate van remming van cholinesterasen in erytrocyten en plasma is een aanwijzing voor de hoogte van de blootstelling door cholinesteraseremmers, doch geen maat voor de ernst van een eventuele intoxicatie. De klinische betekenis ervan is niet duidelijk. De acute giftigheid van fosforesters is zeer uiteenlopend en wordt voornamelijk door farmacodynamische eigenschappen bepaald.
 
Resistentie: Vliegen, teken maar ook luizen, vlooien en mijten kunnen resistentie ontwikkelen ten aanzien van organofosfaten. (Partiële) kruisresistentie kan optreden o.a. voor dichloorvos, fenthion en chloorfenvinfos. Resistentie berust zelden op receptormodificatie of op verminderde opname. Meestal kunnen de resistente mutanten de organofosfaten beter detoxificeren door middel van versnelde hydrolyse en/of versnelde oxidatie.
 
Farmacokinetiek: Opname van een organofosfaat door de intacte huid wordt bepaald door zijn fysisch-chemische eigenschappen, de wijze van formulering en de morfologie van de huid. Zo wordt fenthion vanuit zijn spot on-formulering goed door de intacte huid van de kat opgenomen. Na aanbrengen van deze formulering op een klein gedeelte van de nekhuid worden therapeutisch werkzame bloedspiegels bereikt. Opname via het respiratoire epitheel (na inhalatie) kan vooral bij de meer vluchtige verbindingen (dichloorvos, diazinon) van belang zijn en mogelijk tot intoxicaties aanleiding geven. De door de overheid vastgestelde MAC-waarden bedragen voor dichloorvos en diazinon 1 mg per m³, voor malathion 15 mg per m³. In het algemeen worden organofosfaten - zoals cythionaat - goed vanuit het maagdarmkanaal geresorbeerd. Wel kan er in het darmkanaal (alkalische pH) al enige hydrolyse optreden. De resorptie wordt verder beïnvloed door factoren zoals deeltjesgrootte, wijze van formulering en samenstelling van het dieet (een vet- en eiwitrijke voeding bevordert de opname). Bij herkauwers kan er omzetting van organofosfaten plaatsvinden door de voormagenflora (bijvoorbeeld van malathion en fenitrothion; niet van trichloorvos en diazinon). Behalve deze omzetting, worden organofosfaten na opname gemetaboliseerd in de bloedbaan en (met name) de lever. Thiofosfaten worden in de lever omgezet in meer toxische verbindingen (diazoxon uit diazinon, malaoxon uit malathion). Naast bio-activatie vindt er in de lever ook bio-inactivatie plaats, waarbij verschillende enzymsystemen (fosfatasen, carboxylesterasen en amidasen) betrokken kunnen zijn. De meeste organofosfaten worden niet alleen snel omgezet, maar ook - samen met hun metabolieten - betrekkelijk snel door de nieren uitgescheiden, zodat er weinig kans is op residuwaarden van betekenis in de weefsels. Uitscheiding met de melk is kwantitatief gezien gering.

Bijwerkingen, interacties en intoxicaties:
Het toxische effect van organofosfaten verschilt sterk bij de verschillende gastheerspecies. De doorlaatbaarheid van de bloed-hersenbarrière speelt hierbij mede een rol. Bepaalde diersoorten en groepen dieren zijn (zeer) gevoelig, o.a. katten, pasgeboren en jonge zoogdieren en vele vogelsoorten (kip, sierpluimvee, volièrevogels).
Verschijnselen die op intoxicatie kunnen wijzen zijn: pupilvernauwing (miosis), spiertrillingen, speekselen, frequent urineren, bradycardie, koliek, diarree en snelle ademhaling. De spiertrillingen gaan in een later stadium over in fibrillatie en paralyse. In ernstige gevallen treden op: circulatiecollaps, ademnood (versterkt door bronchoconstrictie), remming van het ademhalingscentrum en uiteindelijk de dood. Het combineren van fosforesters met carbamaten dient te worden ontraden vanwege de additieve toxiciteit. Het gebruik van narcosemiddelen en spierverslappers bij dieren die recentelijk zijn behandeld met cholinesteraseremmers is gecontra-indiceerd. Voor het tijdsinterval tussen behandeling met carbamaten of fosforesters en de narcose wordt aangeraden de bijsluiter nauwkeurig na te lezen. Intoxicaties kunnen worden behandeld met de competitieve acetylcholine-antagonist atropinesulfaat 0,5 mg/kg: een derde deel i.v., de rest subcutaan. Zonodig op geleide van de klinische verschijnselen om de 4-6 uur herhalen, tot een maximum van 6 mg/kg lichaamsgewicht is bereikt. De pupillen moeten wijder worden, het speekselen moet stoppen en de hartfrequentie moet normaliseren. Behalve remming van cholinesterasen, veroorzaken sommige organofosfaten (zoals haloxon en trichloorfon) neurotoxische verschijnselen in de vorm van ataxie en verlamming. Vooral de lange axonen zijn daarbij aangetast (demyelinisatie). De symptomen treden doorgaans 8 à 28 dagen na blootstelling op. Deze neurotoxische symptomen zijn niet tegen te gaan met atropine.

QP53AX Overige ectoparasitica

IMIDACLOPRID
Imidacloprid is een cholinerge agonist met grote affiniteit tot nicotinerge receptoren van gevoelige insecten en ectoparasieten. In toxiciteitsproeven blijkt het weinig schadelijk te zijn voor zoogdieren (na orale, dermale en inhalatoire toediening liggen de LD50 waarden bij ratten boven 2 g per kg). Toegepast in een spot on-formulering (10%; 10 mg/kg bij de hond en de kat) doodt het vlooien binnen 24 uur met een effectiviteit van 98-100%; de residuele werking ten aanzien van vlooien bij de kat en de hond bedraagt 3 à 4 weken.

FENYLPYRAZOLDERIVATEN
Tot deze groep behoren de werkzame stoffen fipronil en pyriprole.
 
Chemische en fysische eigenschappen:  Fenylpyrazolderivaten zijn slecht oplosbaar in water, doch door hun lipofiele karakter zeer goed oplossen in talg.
 
Werkingsmechanisme: Het werkings-mechanisme van fenylpyrazolderivaten berust op een selectieve affiniteit ten aanzien van GABA-nerge receptoren van gevoelige insecten en andere ectoparasieten. Als antagonisten  blokkeren zij de instroom van Cl--ionen door zenuwmembranen waardoor excitatie optreedt die gevolgd wordt door de dood van onder meer vlooien, teken en mijten.
Door de intacte huid  worden en fenylpyrazolderivaten slecht opgenomen (minder dan 5% van de dosis bij honden). Na opname is het voor 97-98% gebonden aan plasma-eiwitten en de vrije fractie wordt in de lever gemetaboliseerd. Na toepassing van de spray-formulering worden vlooien binnen 4 uur, en teken binnen 24 uur gedood met een effectiviteit van 98-100%. De residuele werking ten aanzien van vlooien bij de kat en de hond bedraagt respectievelijk 6 weken en 3 maanden; ten aanzien van teken bij de hond 4 à 5 weken.

AVERMECTINEN, MILBEMYCINEN EN CLOSANTEL  
Deze stoffen vinden toepassing bij de bestrijding van zowel ectoparasieten als endoparasieten (zie QP54, endectociden: middelen tegen endo- en ectoparasieten).

II Oviciden en en larviciden:
INSECT GROWTH REGULATORS
Deze stoffen zijn agonisten van het juveniele hormoon bij gevoelige insecten en ectoparasieten. Hiertoe behoren o.m. S-methopreen, fenoxycarb, pyriproxyfen, cyromazine en dicyclanil.
 
Chemische en fysische eigenschappen: Fenoxycarb is een witte reukloze kristallijne stof, die goed oplosbaar is in organische oplosmiddelen (in deze vorm echter niet stabiel); S-methopreen - beperkt oplosbaar in water - is duidelijk foto-instabiel en vluchtig in tegenstelling tot pyriproxyfen. Cyromazine is enigszins oplosbaar in water en redelijk stabiel.
 
Toepassingsgebied: IGR's worden veelal in combinatie met adulticiden (organofosfaten of pyrethroïden/piperonylbutoxide) toegepast bij de bestrijding van vlooien op de hond en de kat en van de larven en eitjes in hun directe leefomgeving. Ze zijn beschikbaar in diverse formuleringen zoals halsbanden, strooipoeders, shampoo's, sprays en aërosolen. Cyromazine wordt toegepast ter preventie van myiasis bij schapen en lammeren (veroorzaakt door Lucilia vliegen) met een residuele werking van circa 8 weken. Cyromazine is tevens toegelaten voor de bestrijding van vliegenlarven op veebedrijven (inhalatie en direct oog- en huidcontact dient te worden vermeden). Dicyclanil wordt gebruikt ter preventie van myiasis bij schapen en lammeren. De residuele werking van S-methopreen, fenoxycarb en pyriproxifen t.a.v. vlooien wordt, naast de fysisch-chemische eigenschappen van de werkzame componenten, mede bepaald door de wijze van formulering (zie productinformatie). Door de combinatie met adulticiden is voorzichtigheid geboden bij de toepassing op puppy's en kittens.
 
Werkingsmechanisme: IGR's interfereren in de hormonale regulatie van het vervellingsproces van gevoelige ectoparasieten en insecten (zoals vliegen, kevers, motten, mieren en muggen). Als agonisten van het juveniele hormoon verhinderen ze de verpopping en de ontwikkeling tot volwassen parasiet (larvicide). Niet alle IGR's zijn even potent in dit opzicht (vlooienlarven LC99 voor methopreen 10-30 µg per ml; voor pyriproxyfen: 20-60 µg per ml); in tegenstelling tot fenoxycarb en pyriproxifen, is methopreen gevoelig voor larvale esterasen. Fenoxycarb en pyriproxifen bezitten ook een ovicide werking ten aanzien van eitjes afkomstig van niet behandelde dieren. Resistentie is tot op heden nog niet aangetoond. Het werkingsmechanisme van dicyclanil is tot op heden niet helemaal opgehelderd. Typisch voor deze groep is de hechting aan (wol)vezels, waardoor een werking over een periode van meerdere bereikt wordt.
 
Bijwerkingen, interacties en intoxicaties:
Na orale toediening zijn IGR's bijzonder weinig toxisch voor zoogdieren (orale LD50 bij de rat: methopreen meer dan 34 gr per kg; fenoxycarb meer dan 16 g per kg en cyromazine 3,4 g per kg). Echter door de combinatie met adulticiden is voorzichtigheid geboden ten aanzien van de toepassing op puppy's en kittens, dieren met ernstige huidaandoeningen en herstellende patiënten. Gewaarschuwd moet worden voor toepassing in de buurt van aquaria of oppervlaktewater (toxiciteit van adulticiden voor o.m. vissen).

BENZOYLFENYLUREUMDERIVATEN (Chitine-synthese remmers)
De benzoylfenylureumderivaten zijn uitsluitend beschikbaar voor systemische toepassing en worden aldaar besproken (QP53B, anti-ectoparasitica voor systemische toediening).
 
BORATEN
Boraten (zoals Na-boraat en Na-polyboraat) zijn reukloze en weinig toxische stoffen, die toepassing vinden als interieurbehandelingsmiddelen (vloerkleden, diermanden etc.). Deze stabiele verbindingen werken ovicide-larvicide t.a.v. kakkerlakken, stofmijten en vlooien (LC50 20 µg per cm²). Ze bezitten een lang aanhoudende werking (na 1 jaar nog 100% effectief; na 18 maanden nog 75% reductie) in een droge omgeving.

Voor alle producten in deze klasse, klik hier.