QC Cardiovasculaire systeem > QC03 Diurectica, vochtafdrijvers > QC03D Kaliumsparende diuretica

QC03D Kaliumsparende diuretica
QC03DA Aldosteron-antagonisten
Mineralocorticoïden (aldosteron) binden aan de mineralocorticoïd-receptor in de distale tubulus en verzamelbuizen. Na binding van aldosteron aan de (steroïd)receptor, vindt translocatie plaats naar de celkern, waarna er uiteindelijk een eiwit wordt gevormd (aldosteron induced protein =  AIP). Dit AIP bevordert de heropname van natrium en bevordert de kaliumexcretie.
Mineralocorticoïd-antagonisten (zoals spironolacton) werken als competitieve antagonist van aldosteron op de mineralocorticoïd-receptor. Binding van spironolacton aan de mineralocorticoïd-receptor verhindert de vorming van bovengenoemde AIP. Een mineralocorticoïd-antagonist remt dus de reaborptie van natrium en remt tevens de excretie van kalium (kaliumsparend effect). Mineralocorticoïd-antagonisten hebben het sterkste effect bij hoge aldosteronspiegels. Het diuretische effect is echter mild.
 
Contra-indicaties: Gebruik van kaliumsparende diuretica dient vermeden te worden in gevallen van (potentiële) hyperkaliëmie (nierfalen, metabole acidose).

QC03DB Andere kaliumsparende diuretica
Deze kaliumsparende diuretica grijpen aan op het distale deel van de distale tubulus. Transport via het epitheliale natriumkanaal wordt geremd. Hierdoor daalt de actieve reabsorptie van natrium en daalt de uitscheiding van kalium. Dit in tegenstelling tot thiazide- en lisdiuretica, waarbij naast natriumuitscheiding ook kaliumuitscheiding optreedt.
Gezien het aangrijpingspunt in de distale tubulus, hebben deze middelen een licht diuretisch effect.
Voorbeelden: triamtereen, amiloride.
 
Contra-indicaties: Gebruik van kaliumsparende diuretica dient vermeden te worden in gevallen van (potentiële) hyperkaliëmie (o.a. nierfalen, metabole acidose).

Voor alle producten in deze klasse, klik hier.