QB Bloed en bloedvormende organen > QB01 Antistollingsmiddelen > QB01A Antitrombotische agentia

QB01A Antitrombotische agentia
Anticoagulantia onderbreken de reeks van reacties die leidt tot de vorming van een bloedstolsel tijdens het bloedstollingsproces. Anticoagulantia kunnen worden onderscheiden in direct werkende (heparine) en indirect werkende (coumarinederivaten werkzaam als vitamine K antagonisten) anticoagulantia, die - in tegenstelling tot de direct werkende - ook oraal kunnen worden toegepast. Verder worden bij de mens ook nog enzymen die de stolsels oplossen als antistollingsmiddelen toegepast.

QB01AA Vitamine K antagonisten
Coumarinederivaten, zoals warfarine, acenocoumarol en fenprocouron, remmen in de lever de productie van stollingsfactoren door competitief antagonisme van vitamine K.

Werkingsmechanisme: Coumarinederivaten remmen de reductase(n), die verantwoordelijk zijn voor de regeneratie van Vitamine-K-hydrochinon, met als gevolg de vorming van onvoldoende gecarboxyleerde stollingseiwitten. Er ontstaan abnormale vormen van onder meer de stollingsfactoren II, VII, IX en X, die PIVKA's (Proteins Induced by Vitamin K Absence) worden genoemd. De intrede van de werking, c.q. de remming van de bloedstolling via dit mechanisme verloopt traag, omdat eerst de nog aanwezige stollingsfactoren worden verbruikt (bij een paard duurt dat ongeveer 72 uur).

Coumarinederivaten binden in zeer hoge mate aan plasmaeiwit. Bij co-medicatie (onder meer bij gelijktijdige toediening van NSAIDs, sulfonamiden, cimetidine, oestrogenen e.a.) bestaat het risico op een relatieve overdosering van coumarinen (m.n. voor warfarine aangetoond).

Indicaties: Indicaties voor het gebruik van coumarinederivaten zijn trombo-embolische processen.

Intoxicaties: Coumarinederivaten worden ook als rodenticide gebruikt, waardoor zich regelmatig intoxicaties bij (huis)dieren voordoen. Toediening van stollingsfactoren concentraat c.q. bloedtransfusie kan het effect van coumarinederivaten onmiddellijk couperen. Toediening van vitamine K1 (fytomenadion) heeft pas na één of twee dagen effect (aanmaak nieuwe stollingsfactoren). In de tussentijd is de patiënt kwetsbaar. Vitamine K1 kan intraveneus (let op bloedingen bij de injectie!) en oraal worden toegediend. Vitamine K3 (menadion) is niet geschikt bij intoxicaties door coumarines.

QB01AB Heparine
Heparine wordt gewonnen uit runder- en schapenlongen en uit darmmucosa van varkens. Het is een heterogeen mengsel van onvertakte polysaccharide-ketens, bestaande uit gesulfateerde vormen van N-acetylglucosamine, D-glucuronzuur en L-iduronzuur. De verschillende heparineproducten ontstaan door fractionering en scheiding van heparinen met een verschillende ketenlengte. Zodoende ontstaan de LMWH (low-molecular weight heparinen) die voornamelijk aan thrombine binden. Omdat de sterkte per gewichtseenheid afhangt van de herkomst van het heparine en omdat de zuiverheid kan variëren, wordt de dosering van heparine uitgedrukt in gestandaardiseerde eenheden (IU). Heparine kan alleen parenteraal (subcutaan of per IV infuus) worden toegediend. Lokale toediening van heparineachtige stoffen is niet zinvol.

Werkingsmechanisme: Het werkingsmechanisme van heparine berust op activatie van anti-thrombine III. Hierdoor vindt inactivering van zowel thrombine als geactiveerde factor Xa plaats. Het antistollingseffect treedt direct op.

Indicatie en toepassing: Heparine wordt onder meer gebruikt ter behandeling en ter preventie van veneuze trombose na chirurgische ingrepen. Daarnaast wordt het toegepast om stolling van afgenomen bloed tegen te gaan (in vitro), en om catheters open te houden. Ook wordt heparine soms toegevoegd aan infuusvloeistoffen om thromboflebitis te voorkomen. Protamine dient als antidoot bij overdosering van heparine.

QB01AD Enzymen
Bij de mens worden trombolytische enzymen gebruikt om stolsels op te lossen (bijvoorbeeld na een hart- of herseninfarct). Deze stoffen (alteplase, streptokinase, urokinase) bevorderen de omzetting van plasminogeen in plasmine. Een belangrijk risico bij trombolytische therapie is de verhoogde kans op zeer ernstige bloedingen.

QB01AX Antistollingsmiddelen: overig
EDTA (ethyleen-diamine-tetra-azijnzuur) wordt net als Na-citraat en Lithiumzouten voornamelijk in vitro gebruikt, teneinde de stolling van afgenomen bloed tegen te gaan (niet voor alle laboratoriumbepalingen geschikt).

Voor mogelijk geregistreerde beschikbare middelen, klik hier.