QD Dermatologica: middelen bij huidaandoeningen

Middelen ter behandeling van huidaandoeningen: Bijzonderheden bij dieren
 
Bij de huid zijn tenminste twee aspecten te onderscheiden:
- de opname van lichaamsvreemde verbindingen door de intacte huid in een mate die systemisch (on)gewenste effecten tot gevolg heeft;
- de farmaca die van belang zijn bij de behandeling van huidaandoeningen en de wijze van toediening.
Tot de eerste categorie behoren onder meer 'spot on' en 'pour on'-formuleringen die chemotherapeutica bevatten ter bestrijding van ectoparasieten en/of helminthen (zie QP53, anti-ectoparasitica  en QP52, anthelminthica). Tot de tweede categorie behoren onder meer ontstekingsremmende farmaca, zoals corticosteroïden (zie hoofdstuk QH02C, preparaten voor bijnierschorsaandoeningen) en antibiotica/chemotherapeutica, met werking tegen bacteriën en schimmels (zie hoofdstuk QJ, antibiotica voor systemische toepassing).

Structuur- en speciesverschillen:
De intacte huid bestaat onder meer uit keratinebevattende epidermale cellen, haarfollikels en zweet-, geur- en talgklieren. Bij het varken vormt de huid, met haar vele gekeratiniseerde epidermale cellen en haar beperkte oppervlak aan haarfollikels, een goede barrière tegen lichaamsvreemde stoffen. De huid van hond en kat daarentegen bevat minder gekeratiniseerde epidermale cellen en heeft een groter oppervlak aan haarfollikels (resp. 1.000-9.000 per cm² en 8.000-25.000 per cm²). Er bestaan daarom duidelijke speciesverschillen ten aanzien van de opname van farmaca door de intacte huid. Verder speelt ook de dikte van de huid een belangrijke rol bij de resorptie. De scrotumhuid is relatief dun en zeer goed permeabel, terwijl de huid van de voetzool te dik is voor een goede opname. De plaats van topicale applicatie is daarom van belang bij onder meer 'spot on' en 'pour on'-formuleringen.
 
Andere factoren die de mate van resorptie kunnen beïnvloeden, zijn: de chemische en fysische eigenschappen van de werkzame stof (met name het lipofiele karakter); de gebruikte farmaceutische hulpstoffen (zoals dimethylsulfoxide (DSMO) en keratolytica); de mate van hydratie van de huid (onder afdekking met plasticfolie neemt deze toe en daarmee ook de opname van werkzame stoffen uit farmaceutische formuleringen) en omgevingsfactoren zoals temperatuur en vochtigheid. Deze bepalen de mate van zweetsecretie (pH) en huiddoorbloeding (zo is bij het schaap de dermale resorptie van levamisol achtmaal beter bij een pH van 8,9 dan bij een pH van 5,95).
 
Toedieningswijze:
Lokale toediening op de huid kan plaatsvinden door toedienen van een zalf, crème of lotion. Veel huidaandoeningen zijn te genezen door alleen een beschermende, indifferente basis te gebruiken. Lipofiele stoffen kunnen door de intacte huid opgenomen worden en systemisch (on)gewenste effecten induceren. Gezien de duidelijke speciesverschillen in huidstructuur, moet de toepassing van 'spot on'- en 'pour on'-formuleringen bij andere diersoorten dan in de bijsluiter vermeld, met klem worden ontraden. Voor de vacht is de shampoo een elegante toedieningsvorm.
 
Chemotherapeutica:
Bij diepe pyodermieën en dermatomycosen worden de geselecteerde antibiotica of antimycotica bij voorkeur systemisch (per os) verstrekt. Voorwaarde is wel dat het farmacon goed vanuit het maagdarmkanaal wordt geresorbeerd en vervolgens goed vanuit de circulatie in de huid penetreert.

Voor alle producten m.b.t. dit hoofdstuk, klik hier.
 
QD01 Antimycotica voor dermatologisch gebruik
QD02 Huidverzorgingsmiddelen: emollientia en protectiva
QD03 Preparaten voor wondverzorging
QD04 Middelen tegen jeuk incl. antihistaminica, anesthetica etc.
QD05 Antipsoriatica en immuungemedieerde aandoeningen
QD06 Antibiotica voor dermatologisch gebruik
QD07 Corticosteroïden in dermatologische preparaten
QD08 Antiseptica en desinfectantia
QD09 Verbandmaterialen, gemedicineerd
QD10 Anti-acne preparaten
QD11 Overige dermatologische producten
QD51 Middelen voor hoef- en klauwbehandeling